|
||||||||
Cemîl Qoçgîrî is een relatief jonge Duitse muzikant, met ouders van Koerdische origine en het is langs die weg, dat hij al heel jong de tenbûr begon te bespelen. Dat is een langnekluit, die in zowat heel de regio Mesopotamië bespeeld wordt en al naargelang het land, een andere naam en soms een wisselend aantal snaren krijgt. De klank lijkt best op die van een oud en het instrument wordt, vanzelfsprekend het meest gebruikt in wat we folkmuziek plegen te noemen. Cemil bracht in 2004 zijn eerste plaat uit en is, voor zover ik kon nagaan, met deze nieuwe aan zijn zesde CD onder eigen naam toe, al is hij ook terug te vinden als begeleider van anderen, zoals we een tijdje geleden zelf konden vaststellen in de Brusselse Bozar, waar hij optrad in de band van zangeres Aynur. De bassist van dienst was toen ene Manuel Lohnes, de man die nu de gedeelde hoofdrol op deze CD voor zijn rekening neemt. De beide heren kennen elkaar al geruime tijd en spraken af ooit samen iets te doen en dat is dus deze plaat geworden. Ze krijgt het label “fusion” mee, vanwege de mix tussen het eerder folk gerichte spel van Cemîl en de inbreng van Manuel, die eerder naar jazz neigt, al worden de grenzen tussen beide heel vaak en heel vlot overschreden. Zoals zovelen, ging Cemîl, op zoek naar zijn Koerdische roots en nam hij in één moeite ook de religie en de cultuur van de Alevieten onder de loep. De resultaten van die reis, zijn te horen in de elf composities die deze CD telt: allemaal nieuw werk van beide heren, grotendeels bijeen geïmproviseerd, zoals het hoort voor muzikanten, die hun instrument tot in de perfectie beheersen. De muzikale taal van Cemîl is uiteraard die van “zijn” folk, terwijl Manuel overduidelijk een jazz-achtergrond heeft. Ik vind zijn bas trouwens heel erg als die van Pino Paladino klinken en dat is in mijn ogen allerminst een belediging, maar dit tussen haakjes. Wat deze plaat zo fijn maakt, is dat je er aan kunt horen dat de beide heren niet alleen elkaar door en door kennen en respecteren, maar vooral dat ze met open blik naar elkaar luisteren en dat vertalen in hun samenspel. Dit zijn mensen die echt met elkaar praten via hun muziek en dat levert echt prachtige momenten op. U moet bij voorbeeld maar eens luisteren naar bijgaand clipje, dat u naar opener “Entering The Sphere” leidt: dat is een wat dromerige intro, die, met “Bliss” een speels en huppelend vervolg krijgt. Twee van de nummers (“Bayé Sibé” en “Bayé Sevé) zijn eigenlijk niks meer dan intro’s voor de nummers die erop volgen, “Rêya Malê” en “Far East”, zodat je kunt spreken van twee tweeluikjes en die zijn, wat mij betreft, cruciaal voor de hele plaat, omdat ze samen de kracht van beide muzikanten apart én hun intense manier van samenspelen in de verf zetten. Veel mensen zouden kunnen afgeschrikt worden door het feit dat het om een puur instrumentale plaat gaat, maar hen kan ik geruststellen: de twee heren van dienst spreken een heel begrijpelijke muzikale taal, waar geen stembanden voor nodig zijn. Dit is namelijk een erg straffe en verrassende plaat, die in velerlei omstandigheden haar nu kan bewijzen. Mooi, echt mooi! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||